Het Middeleeuwse erf Klein Boeschoten is een van de best bewaarde en oudste
kampontginningen in het bosgebied van de Veluwe en heeft een van de fraaiste walsystemen.
Groot- en Klein Boeschoten, ten WZW van Garderen, worden in historische bronnen al in 1326 genoemd als Wildforsters-goederen* en waren als zodanig een enclave in de uitgestrekte heidevelden. Dit is duidelijk terug te zien in de huidige constellatie van een door (voormalige eikenhakhout) bos omringd landgoed met daar binnen verschillende landbouwpercelen en een centraal gelegen erf met boerderij en verschillende bij-gebouwen. Klein Boeschoten vormt hierdoor een waardevol onderdeel van het cultureel erfgoed op de Veluwe.
Van de 12 voormalige wildforstersgoederen is alleen in Wolfheze de oorspronkelijke situatie even herkenbaar als in Boeschoten.
In 1901 werd Klein Boeschoten gekocht door J.H. Nachenius**.
Zijn dochter C.E. van der Waals-Nachenius
erfde het in 1946 en beheerde het geheel tot eind jaren 80.
Inmiddels is Klein Boeschoten eigendom van BV. Klein Boeschoten en valt zonder winstoogmerk onder de Natuurschoonwet.
De aandeelhouders en opvolgende beheerders zijn allen nazaten in de directe lijn van J.H. Nachenius en C.E. van der Waals-Nachenius.
Vanaf eind jaren 80 is het beheer verzorgd door J.D. van der Waals (3egeneratie); in 2010 is het beheer overgenomen door M.A. van der Waals (4egeneratie).
De Wildforstersgoederen* waren eigendom van de graven van Gelre en werden door hem beleend. De Wildforster paste op het land en het wild, er was een kelder met pekelbad om het wild in te bewaren. De bewoners hielden schapen en een kleine hoeveelheid ander vee, de aanwezige landbouwgrond werd bebouwd op basis van plaggenlandbouw dwz. in de schaapskooien lagen heide plaggen waar zich de mest op verzamelde (potstal), deze mest werd ieder jaar gebruikt om het land te bemesten.
De schapen werden als ze niet buiten gehoed werden, geweid op het zgn Binnenveld. Dit is nu nog te zien aan het niveau van het overige bouwland dat door bemesting iets hoger ligt dan dat van het Binnenveld.
De grond op dit laatste veld is nog steeds van mindere kwaliteit.
Aan de Wildforstersgoederen kwam bij het begin van de Bataafse republiek (1795-1801) een einde. Het is ons niet bekend hoe de overgang naar eigendom is gegaan.
De plaggenlandbouw met schapen werd ook na het einde van de Wildforstersperiode doorgezet; de ontwikkeling van kunstmest en de concurrentie van de Australische schapenteelt maakte een eind aan de schapen op de Veluwe (ca 1910).
De plaggenlandbouw hangt hoogstwaarschijnlijk ook samen met het aardenwallensysteem dat vooral in het bos van Klein Boeschoten wordt aangetroffen.
Men gaat ervanuit dat deze wallen dienden om het wild te weren en het eigen vee (varkens) binnen te houden.
Klein Boeschoten**
Toen Klein Boeschoten in 1901 werd aangekocht door J.H. Nachenius uit Amsterdam (groot- overgrootvader van de huidige eigenaren) voerde hij de eerste 10 jaar, met behulp van een ‘zetboer’, Middendorp, zelf het beheer over de boerderij en het bouwland.
Op het bouwland experimenteerde hij met vrucht-wisseling van gewassen en met verschillende bemestings methoden.
Ook begon hij de heide te bebossen, eerst vooral met dennen (mijnhout) en als tweede generatie later ook met douglas.
De eiken van de oorspronkelijke hakhoutgordel rondom het bouwland liet hij successievelijk uitgroeien tot eiken spaartelgen bos.
Verslag van J.H.Nachenius aan zijn kinderen en kleinkinderen, 1910.
Rond 1920 werd de boerderij en de landbouwgronden verpacht aan M. Schimmel die het ontwikkelde tot een gemengd bedrijf dat in het midden van de 20e eeuw uitgegroeide tot een van de welvarendste boerderijen uit de omgeving. Na de verbouwing van de boerderij wordt in 1952 de pacht overgenomen door de jongste zoon A. Schimmel. Deze heeft op Boeschoten geboerd tot 1988. Vanaf 1988 tot heden worden de boerderij en de omringende landbouwpercelen verpacht aan een ecologische akker-bouwer, R. Joppe.