Klein Boeschoten is oorspronkelijk een oud Wildforstersenclave (1326) waar de Cultuur Historisch– en Landschappelijke overwegingen een belangrijke rol spelen bij het formuleren van de doelstellingen voor het bosbeheer. Zie pdf “oude boskernen (..)” door Advies bureau Bert Maas:
Klein Boeschoten ligt ten zuidwesten van Garderen en omvat ruim 80 ha bos; het is gesitueerd op de voormalige heide van de maalschap Garderen en behoort bij het grote bosgebied rond Garderen. Het landgoed ligt tegenwoordig ingeklemd tussen de boswachterijen van Staatsbosbeheer en het Gelders Landschap.
De bossen op Klein Boeschoten (80ha) en Gat van Zus (21ha) zijn FSC-gecertificeerd en liggen binnen het GNN en Natura 2000 gebied.
Klein Boeschoten als ook Groot Boeschoten, twee oude, in relatief isolement bijeen gelegen boerderijen, worden voor het eerst genoemd in 1326 als Wildforstersgoederen van de graven van Gelre. Historisch-geografisch gezien is waarschijnlijk bij geen der overige 12 Wildforstersgoederen op de Veluwe de oorspronkelijke situatie zo goed herkenbaar. Dit geldt in het bijzonder voor Klein-Boeschoten. De in die tijd grafelijke koddebeiers werden, om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, beleend met een boerderij in de eenzaamheid, daar waar de grafelijke jachtrechten bewaakt moesten worden.
Deze twee lager- bijeen gelegen oude boerderijen met zeer zware eiken en beuken; om deze nederzetting de mini-eng met de landbouwpercelen, daaromheen een gordel met Eikenhakhout en dit geheel omringt door een oud wallensysteem. Daarbuiten lag tot 1900 de eindeloze heide. Die situatie is tot op heden goed herkenbaar, ook al is het hakhout omgevormd tot Eikenspaartelgenbos en is de heide bebost met overwegend naaldhout. Wallen en greppels geven in het bos nog overal de geografische structuur en vroegere situaties aan die zich overigens ook laten herkennen op de kaarten van oa. De Man (ca. 1806). Op grond van die kaarten en op basis van de overweging dat de graven van Gelre geen Wildforsters zullen hebben gestationeerd midden op de ‘grote, stille heide’, is het aannemelijk dat het Eikenhakhout aan de noordzijde van het bouwland resten zijn van een oud bos.
Het bijzondere van dit Eikenhakhoutbos is dat het om een van de weinige bossen gaat waar de Eiken met vrij grote zekerheid van autochtone herkomst zijn. Eind 20e eeuw was de bedreiging voor dit bos de zure regen en eiken prachtkever. Op dit moment is dat de stikstofdepositie. Er is geen verjonging.
Vroeger werd dit bos intensief gebruikt als eikenhakhout. Rondom de tweede wereldoorlog raakte het eikenhakhout in onbruik en werd het bos omgezet naar zogenaamd eikenspaartelgen bos, telkens werd één van de telgen (eikenstammen) gespaard. In dit bos wordt op het ogenblik in principe niet meer geoogst tenzij het nodig is. Wel worden zogenaamde exoten bestreden, de belangrijkste hiervan zijn de Amerikaanse Vogelkers, Prunus Serotina, en Beuken.
De andere stukken bos zijn vlak na 1900 geplant op wat toen nog de “woeste” hei was met aanvankelijk dennen die vooral gebruikt werden in de mijnbouw. Inmiddels is het een productief gemengd bos met “licht en donkere” naaldbomen soorten (Douglas, Lariks, Thuja’s en Den) en verschillende loofboomsoorten (tamme Kastanjes, Lindes en Hongaarse Eik, Turkse Noothazelaars en Walnoot). De keuze voor introductie van nieuwe soorten is naast de natuurwaarden zoals grond- verbetering, ecologische waarde, biodiversiteit en klimaatverandering ed. is ook houtproductie een belangrijke factor. Met name Douglas en Larix zijn goede productie soorten. De laatste jaren is gebleken dat naast de Tsucha de Lariksen het moeilijk hebben, vooral de ongemengde Lariksbossen op iets mindere grond.
Het oude eikenbos en een deel van het gemengde bos liggen binnen een afrastering, deze is geplaatst om de historische aarden wallen tegen zwijnen gewroet te beschermen.
Het bouwland is er nog steeds- alhoewel met een gewijzigde teelt.